Artikelen over faalangst

naar het overzicht

Faalangst, niet van een vreemde!

een onderzoek naar de relatie van faalangst tussen leerlingen en hun ouders.

Drs. M. Westerman

"Oh, ik was vroeger ook zo gespannen als ik een examen had".
"Op mijn werk durf ik tijdens een vergadering nog steeds mijn mond niet open te trekken".

Bovenstaande uitspraken komen menige ouders bekend voor. Ouders die zorg hebben om hun kind met faalangst. Voor veel ouders is de problematiek waarmee hun kind kampt niet vreemd. Zij herkennen de spanning die voelbaar wordt als een prestatie moet worden geleverd.

Waar komt faalangst nu vandaan?
Waarom ontwikkelt het ene kind nu wel faalangst en het andere niet? Welke factoren spelen hierbij een rol?
Hieronder worden enkele factoren genoemd die vanuit de theorie in verband worden gebracht met faalangst.

Factor 1: De opvoeding
Het kan zo zijn dat ouders overmatig hulpvaardig zijn ten opzichte van hun kind. Dit belemmert een kind om zelfstandig te worden en werkt de gedachte "zonder hulp kan ik het niet" in de hand. Het gedrag van deze aangeleerde hulpeloosheid resulteert in de verwachting dat een kind niet tot individuele prestaties kan komen. Als een kind, in de schoolse situatie, een vraag van een docent krijgt, kan het dichtklappen. Het weet uit ervaring dat op zo'n moment, vaak binnen enkele seconden, iemand klaar staat om hulp te bieden.

Factor 2: De school
De eerste kennismaking met het maken van toetsen vindt plaats op school. Het maken van toetsen betekent dat er een beoordeling volgt. De wijze waarop de docent zijn klas voorbereid op een toets, kan een rol spelen in de ontwikkeling van faalangst.

Factor 3: Sexe
Uit eerder onderzoek is naar voren gekomen dat meisjes meer kans hebben om faalangst te ontwikkelen dan jongens.

Welke rol spelen ouders nu in deze problematiek?
Kinderen zijn vanaf hun geboorte loyaal naar hun ouders toe. Dat betekent dat kinderen hun best zullen doen om hun ouders niet af te vallen. Deze loyaliteit zit soms diepgeworteld. Vaak zal deze loyaliteit een positieve uitwerking hebben. In sommige gevallen kan deze loyaliteit negatief uitwerken. Wanneer één of beide ouders last heeft van faalangst, dan merkt een kind dat. Kinderen maken hun ouders in situaties mee waarin de ouders faalangstig gedrag vertonen. Wanneer een kind vervolgens in een vergelijkbare situatie komt, zal het moeilijk zijn om zelfverzekerd op te treden. Onbewust kan het kind het gevoel krijgen dat het zijn ouders afvalt als hij de faalangst niet overneemt.

Wat is in de praktijk bekend over faalangst?
Op de Rijksuniversiteit Leiden heb ik een onderzoek uitgevoerd naar faalangst, met als centrale vraagstelling: "Hebben leerlingen met faalangst ook ouders met faalangst?" In deze bijdrage zal kort verslag gedaan worden van de resultaten uit de enquete die onderdeel vormde van het onderzoek. Tijdens de enquete is de mate van faalangst bij zo'n 600 brugklasleerlingen en hun ouders onderzocht. Zowel aan de leerlingen als de ouders is een vragenlijst voorgelegd. De gebruikte vragenlijsten zijn de Prestatie Motivatie Test voor Kinderen (PMTK) en de Prestatie Motivatie Test (PMT) voor volwassenen.

Uit de enquete is het volgende gebleken:

Er bestaat een significant verband tussen leerlingen met faalangst en hun ouders.
Dit betekent dat wanneer een leerling hoog scoort op de test, dat zijn ouders ook hoog scoren op de test. Wanneer een leerling laag heeft gescoord, hebben de ouders ook een lage score behaald.
Het feit dat dit verband geconstateerd is, zal concequenties hebben voor de wijze waarop faalangst aangepakt kan worden, bijvoorbeeld door ouders in de faalangsttrainingen te betrekken.

Meisjes hebben meer last van faalangst dan jongens.
In eerder onderzoek was dit ook al aangetoond. In dit onderzoek kwam dit wederom naar voren.

Leerlingen in het oosten van Nederland hebben minder last van faalangst dan leerlingen in het westen van Nederland.
Wanneer de mate van faalangst gemeten wordt blijkt dat leerlingen in het oosten van het land lagere scores hebben behaald dan leerlingen die in de het westen van het land wonen.

Er is een positief verband tussen faalangst bij leerlingen en hun biologiche ouders, terwijl het verband met niet-biologische ouders negatief is.
Dat betekent dat wanneer een leerling een hoge score heeft dat zijn biologische ouder ook een hoge score heeft behaald. Wanneer dezelfde leerling woont in een gezin met een niet-biologische ouder, dan scoort deze niet-biologische ouder juist laag.

Het is interessant om te bekijken hoe de eerder aangehaalde loyaliteit tussen kinderen en ouders hierin een rol speelt. De score van een kind ligt in de lijn van de score van de biologische ouder. Echter, de score van de niet-biologische ouder is tegengesteld. Het vermoeden rijst dat de loyaliteit naar de biologische ouder toe groter is dan naar de niet-biologische ouder. Dit bewijs zal echter geleverd moeten worden in toekomstig onderzoek.


Drs. Mirjam Westerman is werkzaam bij Bureau Jeugdzorg en geeft leiding aan haar eigen praktijk.


naar het overzicht


© 2003 - 2006 Ortho Consult Esch. Alle rechten voorbehouden - disclaimer